Willem van Iependaal
pseudoniem van Willem van der Kulk (1891- 1970)
Als kind vertoonde hij al een weerbarstige natuur. Verscheidene schoolmeesters zagen zich gedwongen hem weg te sturen van school. Na korte episodes op de school voor Meer Uitgebreid Lager Onderwijs, de tuinbouwschool en een afgebroken opleiding tot bouwkundig tekenaar vertrok Van der Kulk tenslotte naar Engeland, waar hij als tuinder werkte bij een rijke familie. Misschien bracht een vurige maar hopeloze liefde voor de dochter des huizes hem er toe rond 1915 dienst te nemen in het Britse leger. Ten aanzien van de dochter sorteerde dit niet het gewenste effect. Hij kwam in België in de loopgraven terecht en keerde geschokt, als hartgrondig antimilitarist terug naar Nederland waar zijn paspoort in zijn geboortestad werd afgepakt. Hij kwam in contact met de onderwereld en gold hij als ‘penoze’ die zich bezighield met oplichting en (loterij)fraude, hetgeen hem enkele malen in de gevangenis deed belanden. Tijdens zo’n verblijf schreef hij dan gedichten. Enkelen daarvan kwamen in handen van de schrijver A.M. de Jong, de schrijver van ondermeer Merijntje Gijzen. Hij nam Van Iependaal onder zijn hoede en moedigde hem aan te publiceren. In 1931 verscheen zijn eerste boek. Hij trouwde Fien Klapwijk die hem weerhield van verdere excursies in de onderwereld en bij wie hij twee zoons en een dochtertje kreeg. Zijn leven raakte in een wat rustiger vaarwater en hij begon te publiceren, vooral in tijdschriften met een pacifistische of socialistische signatuur. Onder andere was hij ook actief in de vrijdenkersbeweging. In de jaren dertig werd hij tamelijk beroemd. Grote populariteit kreeg hij met zijn anarchistische schelmenromans Polletje Piekhaar en Lord Zeepsop.
Kenmerkend voor zijn werk was de levendige stijl en het gebruik van een sterk door het Rotterdams gekleurde taal.
Ook trad hij op met het Amsterdamse cabaret De Notenkraker, waarbij hij vergeleken werd met de grote Koos Speenhoff. Simon Vestdijk beschouwde hem als interessantste schrijver van de ‘nieuwe revolutionaire generatie’. Veel ophef veroorzaakte zijn kritiek op de Amsterdamse politiecommissaris Voordewind, die zijn memoires publiceerde onder de titel ‘De commissaris vertelt’. Dat leidde onder andere tot zijn boek ‘De commissaris kan me nog meer vertellen’, waarin Willem van Iependaal te keer ging tegen het gevangenissysteem en de reclassering. Van Iependaal kreeg door zijn schrijverssucces – hij had zo’n veertig publicaties op zijn naam staan; poëzie, romans, liedjes, hoorspelen en toneelstukken- meer financiële armslag en vestigde zich in 1943 in Laren, waar in samenwerking met Mels, de zoon van A.M. de Jong, onderduik verleend werd aan tientallen joden. Een groot verdriet in deze tijd vormde het verlies van zijn dochtertje, zeven jaar oud.
A.M. de Jong, zijn bewonderde en vereerde vriend, werd in oktober 1943 in Blaricum vermoord door Nederlandse SS’ers. De mat waarop hij was gestorven – doordrenkt met zijn bloed – heeft Van Iependaal nog jaren in huis gehad. Na de oorlog was Van Iependaal zijn wilde haren min of meer kwijt, al werd hij nooit een meneer. Door toedoen van minister van Justitie L.A. Donker kreeg hij in 1954 wegens zijn verdiensten in het verzet het Nederlanderschap terug, Aanvankelijk was hij er niet zo blij mee. Toen moest hij weer belasting betalen. Van Iependaal schreef nog vele pamfletten, hoorspelen (voor de VARA) en romans, en hield hij in heel Nederland veel voordrachten over sociaal onrecht. Na zijn dood is hij echter, ondanks zijn kleurrijke werk en zijn minstens even kleurrijke leven, steeds meer in de vergetelheid geraakt. Hij overleed op 79-jarige leeftijd in Baarn waar hij in 1967 naar toe was verhuisd.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 121 [2012-3]. van de Historische vereniging Laren