De Zon

Lieve meid, de lucht is dronken,
want die schandelijke zon
heeft een wonderwijn geschonken
uit de hooge hemelspon
en opeens – aan alle zijden-
van dien lichten tooverdrank
staan de wegen, staan de weiden
tot de polderboorden blank.

Uit de kruinen, langs de stammen,
door het diep verwonderd woud-
dat de grove schorsen vlammen-
druipt het edel hemelgoud,
en bij kruiden en gewassen,
al de zwarte wortels rond,
ligt het wijd en in plassen
uit te gisten op den grond

Langs de straten, aan de pleinen
klettert het de gevels schoon
Lentevogels bij dozijnen,
overal de voorjaarstoon,
overal onder de menschen
aandacht en genegenheid,-
en alleen mijn stille wenschen
staan vergeten, lieve meid

Blijft dan voor zijn diep verlangen
ons verleden onbeloond?
Valt niet weer geluk te vangen
waar het eenmaal heeft gewoond?
komt de lucht is immers dronken
van den tintelende wijn,-
laat dan eenmaal uitgeschonken
mij nog blonder schoonheid zijn.
Uit: Getijden, 2e druk, 1926.

Zang en bandonion: Anton Greefkes