Het Loon

Gedicht: Jan Prins & muziek: Anton Greefkes

Het mag dan zijn, dat onze beste wensen
voor lang wellicht verloren zijn gegaan,
toch wat aan ons temidden van de mensen
voltrokken werd nooit is teniet gedaan
Nooit is vanachter de bezochte kusten,
het licht van de verwachting uitgedoofd,
noch aan de glooiing daar wij beiden rusten
de koele weldaad des geluks ontroofd

En wat door ons zó dankbaar is genoten
bleef niet genoten door ons hart alleen:
ga mee, de volbevrachte wolkenvloten
zeilen opnieuw door Hollands hemel heen.
De late zon, in de verscholen tuinen,
schildert in ’t hout en schittert in het gras.
Zij vaart over de al ingeslapen duinen,
en gaat dan schuil achter het struikgewas.

Vanuit de weiden en vanaf de wegen
neemt ook de loomre schemering de vlucht.
De bomen staan, bedrukt en somber, tegen
de kalme reinheid van de zomerlucht.
Maar langs de paden, tot elkaar gebogen,
gaan mensen, gaan bewogen mensen saam,
de schoonheid van de wereld in hun ogen,
en om de lippen een beminden naam.

Iets van den schroom, dien wij beleven mochten,
is in d’ontroering die hen zwijgen deed,
en in den weemoed, die gedeelde tochten
hun dierbaar maakt, een weinig van ons leed.
Zij gaan, en uit de lage struiken drijven
zomers gezoem en donker, diep gegons
hnn tegemoet. Zij houden stil, en blijven
aandachtig staan. Kind, zij begrijpen ons