Liefdeswraak

Gedicht: Piet Paaltjens & Muziek: Anton Greefkes

‘Ha! weet ge ’t niet, wat wraakzucht woedt
In ’t lang miskende hart,
Als liefde ’t vuur der wraak ontsteekt,
En misdaad groeit uit smart?’

Zo zong weleer de droeve luit
Van wijlen Van der Vliet.
Wie, die wat doet aan belletrie,
Kent zijn gedichten niet? –

En, o, zijn luit had wel gelijk,
Er is geen twijfel aan:
Als ’s jonglings liefde wordt gehoond,
Dan steekt zij ’t wraakvuur aan.

Dan slijpt ze in ’t nachtlijk uur de dolk
En plompt hem in de borst
Van die haar trapte in ’t aangezicht
En haar miskennen dorst.

Dan mengt zij heimlijk haar vergift
En giet het in de strot
Van die haar beê om wedermin
Ontving met schimp en spot.

Dan laadt ze in ’t eenzaam haar geweer
En schiet het op háár af,
Die voor haar hitte en haar vuur
Slechts koelheid wedergaf.

Want ’s jonglings hart is als van staal;
Wel kan de hand der maagd
Het buigen, maar die proeve zij
Niet al te ver gewaagd.

Als zij lichtzinning ’t spel vervolgt,
Vermetel d’ uitslag tart,
Dan springt het staal en graaft een wond
In ’t maagdelijke hart.

Een dikke sneeuwlaag dekt de grond;
Een wolkenlaag ’t azuur;
’t Vriest dertig graad; de wind blaast fel;
’t Is ’s nachts om twalef uur.

Maar trots de koude en trots de nacht
Staat op de Hoogewoerd
Een jongling, vrij van oogopslag,
Het hart door min beroerd.

Hij speelt op zijn gitaar en zingt,
’t Oog op een raam gericht,
Met een vrij goede bariton
Een teder minnedicht.

Hij zingt er eerst een in het Frans,
Genaamd: “le troubadour”,
In acht coupletten, en ’t refrein
Luidt telkens: “Ah! l’amour!”

Vervolgens zingt hij een in ’t Duits.
Dat klinkt wel eens zo schoon.
’t Zijn nu geen lichte trillers meer;
’t Is nu een sombre toon.

Hij zingt van Thränen, Höllenschmerz,
Van Sehnsucht, Grab en Tod,
En weent zijn beide wangen nat
En beî zijn ogen rood.

In ’t Hollands zingt de jongling niet;
Die taal is ongeschikt;
Zij klinkt in de oren van de min
Zo ruw en ongelikt.

Maar, of hij Franse trillers sla,
Dan of hij wene en zucht’
In ’t Duits, hij merkt aan liefjes raam
Geen licht op of gerucht.

En of hij voor de tiende keer
Zijn minnelied herhaal’,
Hij krijgt voor al zijn schoon gezang
Geen teken weer of taal.

Dat wekt in ’t eind des jonglings toorn.
Zijn ogen schieten vuur;
En aan zijn mond ontstijgt de kreet:
‘Ha! dat betaalt ge duur!’

En vol van wraak buigt hij zich neer,
Pakt fluks een sneeuwbal saâm
En werpt hem, paars van nijdigheid,
Bij ’t liefje door het raam;

En keert met gitaar in d’ arm,
En neuriet droef het lied:
‘Ha! weet ge ’t niet, wat kanker woedt — ‘
Gemaakt door Van der Vliet.

Snikken en Grimlachjes (1867)(1850)