Kleine Ballade op- de eigen dood
Gedicht: Bertus Aafjes & Muziek: Anton Greefkes
Lichaam, als in de kruin der olmen,
de wind zich nestelt dol en hees,
dan stort ook gij uit uwe vormen,
dan naderen de regenwormen
en houden intocht in uw vlees.
Zij vreten rood van gier en beven
en met een hunkerende bek,
de warme mantel van dit leven,
het lijf, ons eenmaal meegegeven,
tot op de laatste zachte plek.
Beenderen, als met zwarte veren
de raaf tussen de resten zit,
wees stil en wil u niet verweren,
wanneer hij moe van ’t potverteren
terneer zit op een vingerlid.
Maar rijs als een aaneengeregen
geraamte uit de katafalk,
strek dor uw hand de einder tegen
en laat hem vliegen met uw zegen
gelijk de valkenier de valk.
Overal liggen duizend doden.
de aarde is een doodsvallei
en als de dagelijkse broden
voor worm en raaf, onder de zoden
gestorven, liggen ik en gij –
Prins Ik, als gij in hoger sferen,
van aangezicht tot aangezicht
met God en met de Hoge Heren,
eet, drinkt of dobbelspeelt wellicht,
bedenk dan hoe in de gedaante
van poederstof of beendergruis,
uw eigen broeder, het Geraamte,
verwildert in een knekelhuis.