Kee en Frits
Gedicht Piet Paaltjens & Muziek: Anton Greefkes
Moderne ballade
Zij heette Kee. Hij schreef zich Frits.
Zij zag wat scheel. Hij liep mank.
Een englenpaar. Maar zij erg bits,
En hij verschriklijk aan den drank.
Zoo woonden ze in een lekke schuit,
Als twee marmotjes in hun hol.
Geregeld schold zij hem de huid,
En dronk hij zich met bitter vol.
De tijd vliegt snel, vooral wanneer
De liefde ’s levens zuur verzoet.
Hun koopren bruiloft kwam dus, eer
Het minnend paar het had vermoed.
In zijn verrassing leegde hij
Reeds ’s morgens vroeg zijn tweede flesch;
En van weeromstuit raasde zij
In ééns wel voor een week of zes.
Doch ziet! – Terwijl de teedre bruid
Haar eedlen bruidegom en heer
Nog streelde, zonk opeens de schuit
Tot op den boom der stadsgracht neer.
Het water stroomde ’t roefjen in
En vulde in nog geen ommezien
Frits’ lege flesch, zijn gemalin,
En ook hemzelven bovendien.
Toen taald’ hij naar geen drinken meer,
En Keetje hield voorgoed den mond.
Dat was voor de allereerste keer
In hun gelukkig echtverbond.
Piet Paaltjens (1835-1894)