Ballade van moederverdriet

Het schip voer weg
zij oogde het na
Het zonlicht gimg met hem
Nog hoorde zij het laatste woord

Der donkre diepe stem
Tot weerziens moeder
En zijn kus die
op haar lippen brandt

Zij bergt het alles in haar hart 
Geen dag, geen nacht gaat om
Of voor haar ogen rijst het beeld:
houd moed; “ik kom weerom”
 
nooit dof is’ t oog ,
nooit bleek haar wang
als zij zijn brieven leest; 
die liggen voor haar neer 
Zij leest de laatste ‘t meest, 

en prest haar lippen op zijn naam
en op zijn jubelkreet: 
“Ik kom terug! Mijn laatste brief
Houd huis en hart gereed!” 

Een kille lichteloze nacht
Was ‘t leven zonder hem; 
Hij keert! de nacht heeft uit!
Weldra Hoort zij zijn lach zijn stem.

En drukt zij hem in arm
en voelt zijn kus en strijkt zijn haar 
zijn donk’re lokken van ‘t gelaat
Veranderd- niet voor haar! 

Zij zit en staaroogt uren lang.. 
Daar staat het reuzegroot: 
“Ik kom weerom!” Wordt nimmer waar
Men zei:” Uw zoon is dood;”
 
Hij stierf op zee en nog veel meer,
Zij heeft het niet verstaan, 
“Ik kom weerom”, zo fluisterd’ zij,
en kijkt u lachend aan. 

En iedere morgen wacht zij hem
Dan gaat zij naar de ree 
en doolt de schepen langs,
en tuurt Naar de eindeloze zee. 

En iedere middag wacht zij hem
en zet zijn stoel gereed; 
Er toeft een lichaam op ‘t gelaat
In ‘t feestlijk zondagskleed. 

En iedre avond wacht zij hem
en strookt zijn peluw glad 
en luisterd tot het laatst geluid
Gestorven is in stad 

en als zij ‘t oog voor altijd sluit
dan is ‘t schoon bleek en stom,
als murmelden haar lippen nog,
“Houd moed ik kom weerom” 

Nu drukt zij hem in d’ arm
en voelt zijn kus en strijkt zijn haar 
Zijn donkre lokken voor t’ gelaat
Zijn niet vergrijst voor haar. 

Copyright © 1995 Zwaag 
Dit gedicht is getoonzet door Anton Greefkes

Zang en muziek: Anton Greefkes