Hart en lied

Gedicht: Jan Engelman & toonzetting: Anton Greefkes

Uit doem en uit ellende
rijst soms het rankste lied,
waar ik mij keer of wende,
mijn hart zingt als het riet.

Het heeft zich zelf geschonden,
zich zelf van walg vervuld,
maar op een enkle sponde
het teederste onthuld.

Vermorzeld in de vlagen
van lust en blind geweld,
doch tusschen droom en dagen
bij de engelen geteld.

Geblinddoekt in zijn wanen,
bedolven van zijn schuld,
lacht het door alle tranen:
het heeft een groot geduld.

Een hand, een oog, de reken
van witte tanden vol,
de weeke keel, de beken
van haar dat stroomend zwol:

zij zullen zijn vergeten
en, levend nog, verwoest.
Maar eeuwig zal ik weten
dat ik hier kon en moest –

vernederd in ellende,
maar zingend als het riet –
een hart dat zich niet kende
doen bidden in mijn lied.