Ballade van moederverdriet
Tekst Maria Boddaert Toonzetting: Anton Greefkes
Het schip voer weg
zij oogde het na
Het zonlicht gimg met hem
Nog hoorde zij het laatste woord
Der donkre diepe stem
Tot weerziens moeder
En zijn kus die
op haar lippen brandt
Zij bergt het alles in haar hart
Geen dag, geen nacht gaat om
Of voor haar ogen rijst het beeld:
houd moed; “ik kom weerom”
nooit dof is’ t oog ,
nooit bleek haar wang
als zij zijn brieven leest;
die liggen voor haar neer
Zij leest de laatste ‘t meest,
en prest haar lippen op zijn naam
en op zijn jubelkreet:
“Ik kom terug! Mijn laatste brief
Houd huis en hart gereed!”
Een kille lichteloze nacht
Was ‘t leven zonder hem;
Hij keert! de nacht heeft uit!
Weldra Hoort zij zijn lach zijn stem.
.
En drukt zij hem in arm
en voelt zijn kus en strijkt zijn haar
zijn donk’re lokken van ‘t gelaat
Veranderd- niet voor haar!
Zij zit en staaroogt uren lang..
Daar staat het reuzegroot:
“Ik kom weerom!” Wordt nimmer waar
Men zei:” Uw zoon is dood;”
Hij stierf op zee en nog veel meer,
Zij heeft het niet verstaan,
“Ik kom weerom”, zo fluisterd’ zij,
en kijkt u lachend aan.
En iedere morgen wacht zij hem
Dan gaat zij naar de ree
en doolt de schepen langs,
en tuurt Naar de eindeloze zee.
En iedere middag wacht zij hem
en zet zijn stoel gereed;
Er toeft een lichaam op ‘t gelaat
In ‘t feestlijk zondagskleed.
En iedre avond wacht zij hem
en strookt zijn peluw glad
en luisterd tot het laatst geluid
Gestorven is in stad
en als zij ‘t oog voor altijd sluit
dan is ‘t schoon bleek en stom,
als murmelden haar lippen nog,
“Houd moed ik kom weerom”
Nu drukt zij hem in d’ arm
en voelt zijn kus en strijkt zijn haar
Zijn donkre lokken voor t’ gelaat
Zijn niet vergrijst voor haar.
Copyright © 1995 Zwaag
Dit gedicht is getoonzet door Anton Greefkes