Jan Engelman
Dihter en journalist (Utrecht 7-6-1900 – Amsterdam 20-3-1972). Zoon van Cornelis Johannes Engelman, vishandelaar, en Carolina Francisca Engelkamp. Gehuwd op 27-4-1922 met Elizabeth Suzanna Helena Johanna Oosterman. Uit dit huwelijk werden 2 dochters geboren.
Geboren uit een Westfaals geslacht dat in de vorige eeuw naar Nederland was gekomen, heeft Engelman vrijwel zijn hele leven Utrecht als domicilie gehad, ‘hoe groot ook dikwijls de verleiding was zuidwaarts te gaan, terwille van de ademhalingsorganen, de voorhoofdszenuwen en het humeur. Noordwaarts te gaan is nooit een verleiding geweest…’, zegt hij zelf (Singel 262 (1954) 28). Zuidwaarts is hij echter vele malen en langdurig gegaan, vooral naar de landen rond de Middellandse Zee.
e lagere school en de HBS doorliep hij in Utrecht. Zonder verdere opleiding begaf hij zich in de journalistiek, die hij bijna een halve eeuw trouw gebleven is. Begonnen bij het Utrechtse dagblad Het Centrum, drong hij in 1932 door tot de landelijke pers, nl. als redacteur van het rooms-katholieke dagblad De Tijd.
- Adieu
- Ambrosia
- Annabel
- Aschwoensdag
- Avondlijk zwijgen
- De Dijk
- Dromen
- En Rade
- Gebed in het Duister
- Hart En Lied
- Hero’s Epitaphe
- Het Bevel
- Ik stond op hoge bergen
- Klein Air
- Na Jaren
- Nachtwake
- Nog Bloeien Dagen
- Panta Rei
- Voi Che Sapete
- Vera Janacopoulos
- Wolken
- Wederkeer
Tezamen met A. van Domburg en Anton van Duinkerken vormde hij er vele jaren, vanaf 1933, de kunstredactie. Tot zijn pensionering in 1966 is hij bij De Tijd gebleven. Van 1926 tot 1941 verzorgde hij, als opvolger van Pieter van der Meer de Walcheren, de rubriek ‘Kunst en Letteren’ in het weekblad De Nieuwe Eeuw.