Het molentje
Gedicht: Jan Prins & Toonzetting: Anton Greefkes
Hei, molentje, molentje Hoog in de Wind,
Wat sta je weer dapper te draaien
Je doet, of je ’t uiterst noodzakelijk vindt,
het licht van den zomer te maaien.
Je kijkt naar de zon en je denkt wat een schat,
Wat een schat,laat ik daadlijk beginnen!
De zon is van goud, maar het licht is te glad;
Je haalt er geen hallem van binnen
De wieken bewegen
En vliegen, en vegen
hun schaduwen tegen den grond,
de stenen die steunen
en draaien en dreunen
en komen al kreunende rond.
Maal verder, maal verder, maal stevig en straf,
je werken blijft toch onbegonnen.
Het licht van den zomer, dat maal je niet af,
het licht van de zomerse zonne.