Dieuwertje
Gedicht: E.J. Potgieter & toonzetting: Anton Greefkes
Dieuwertje! heugt je nog de avond voor Paas?
Eer ik je vragen ging, stapte ik in mijn plaats,
Mijn woning, mijn schuren, mijn stal nog eens om,
Vast peinzend: tot alles is zij wellekom.
Wit van de hagel, maar warm trots de kou,
Haalde ik de klink op: jij zat bij de schouw;
Ik lichtte mijn mantel; jij wierp op het vier
Een mutserd*, en ‘k dacht: zij ziet gaarne mij hier.
Echter was ’t later als jeukte mijn scheen,
Schoof ik je dichter, jij schoof verder heen,
En toen ‘k, bij de kast om het jawoord je vroeg,
Was ’t vreemd, dat de fluit* niet aan diggelen sloeg.
Vrezen en beven – het had schier geen end;
’t Huis van je moeder was jij zo gewend,
Al droeg ik ten leste in mijn armen je er uit,
Ons dorpje zag nimmer een droeviger bruid.
Dieuwertje! heugt je nog de avond voor Paas?
Onder dat wiegekleed giert onze Claas.
Ai, kus hem, en zeg, zo het nog stond te doen,
Of jij nu wel aarzelen zoudt zo als toen!
———————————————
* mutserd = brandhout
** fluit = hoog, taps toelopend glas.