Anthonie Donker
1902 – 1965
Als student werd Anthonie Donker aangetast door een longaandoening en moest hij enkele malen een kuur doormaken in Zwitserland, waar hij nadien ook zes jaar werkzaam is geweest als leraar Nederlands. Als neerslag van deze biografische ervaring kan men zijn roman Schaduw der bergen (1935) beschouwen, die zich afspeelt in een sanatorium waar de mensen dagelijks leven met de dood die hen omringt en bedreigt. Dat is ook de ruimte van zijn bekend geworden gedicht ‘Davos’, over een door het leven ‘verraden’ jonge Griek, die tijdelijk wordt gewekt uit de lethargie van zijn ‘vertraagde dood’ door het onstuimig lied van een nachtegaal. Dit lied symboliseert zijn eigen, verborgen verlangen naar de ‘veerkracht en vreugde’, waarvan de vertellende dichter maar al te goed weet dat ze er in werkelijkheid niet (kunnen) zijn. Het gedicht verscheen oorspronkelijk in de bundel Kruistochten (1929) en behoort tot de beperkte keuze die Donker na zijn zestigste verjaardag in 1963 bijeenbracht in een verzamelbundel die hij De grondtoon noemde. Die grondtoon is er een van weemoed om onvervuld verlangen en van uiteindelijke aanvaarding van de onvermijdelijke vergankelijkheid. Ze stelt de dichter in staat tot afstandelijke beschouwing, die schijnbaar pas achteraf onder zorgvuldig gekozen woorden wordt gebracht. Dat gebeurt niet zelden in traditionele versvormen, waarvan de evenwichtige en soms precieuze beheersing weleens herinneren aan een renaissancistisch dichter als P.C. Hooft.
Bron: DBNL
- De minnaar
- Lied