Mijmering
Gedicht: C.S. Adema van Scheltema Toonzetting: Anton Greefkes
’t Wordt stil – en als een stille droom
Komt de avond om mij heen, –
En zachtjes ga ik dromend aan
De weefstoel van ’t verleên.
En zachtjes tel ‘k de dagen weer,
Die door mijn vingers gleên –
En dromend zie ‘k het dampend dal
Door de’ avondschemering heen: –
Daar is dezelfde heuvel waar
De zon vroeger verdween –
Daar zijn dezelfde dingen nog
Waarop zij vroeger scheen.
Dezelfde bome’ en pade’, – iets is
Toch anders dan voorheen –
Zij waren stiller – vreemder – of
Veranderde ik alleen?
Daar liep ik – en daar lag ik toen –
Daar klom ik overheen, –
Het lijkt zolang – zolang al – en
’t Is toch niet lang geleên.
En langzaam om mijn dromend hoofd,
Komen twee armen heen –
En ‘k droom – en waak – en ach, ik weet
Niet of ik lach of ween.
En peinzend zie ik haar gelaat,
Dat buigt over mij heen –
En ‘k zie haar aan, en weifel nog –
Ben ik niet meer alleen -?
Uit stilte en strijd (1909)